KLIK HIER VOOR INFORMATIE
OVER DE SITE

COLUMNS

Over belevenissen en inzichten

CLICK HERE FOR
THE PARENT SITE
and SITE SEARCH


Geloven en weten

Is het wetenschappelijk gezien juist om te denken dat "gelovige mensen", gemiddeld gesproken, minder intelligent zijn dan "niet-gelovige mensen"? Nee, dat is niet a priori juist! Zolang die gedachte niet wetenschappelijk goed is onderbouwd, is dat een loze gedachte. Maar de kans dat dat gegeven op waarheid is gestoeld, moet wel vrij hoog worden ingeschat. Want hoe méér sjoechem mensen over het algemeen hebben, hoe minder zij van aannames afhankelijk zullen zijn. En hoe intelligenter mensen zijn, hoe minder zij de neiging zullen hebben om te "geloven". Dat neemt niet weg dat gelovige mensen best wel intelligent kunnen zijn. Maar het percentage intelligente mensen onder zogenaamd "gelovige mensen" zal wel duidelijk lager zijn dan men statistisch gesproken zou kunnen verwachten.

Maar hoe kan het dan dat intelligente mensen niet en bloc het kerkelijk gebeuren de rug toekeren? Velen hebben dat ongetwijfeld gedaan. Maar beslist niet iedereen! En wat is daartoe dan de reden? Als atheïsten een punt zouden hebben, zou toch iedere intelligente "gelovige", direct het atheïstisch gedachtegoed actief, dan wel passief, zijn gaan ondersteunen, zou men denken. Dus wat houdt toch die categorie van duidelijk intelligente mensen "bij de kerk"?

De grootste reden dat intelligente mensen niet allemaal het kerkelijk gebeuren de rug toekeren, is ongetwijfeld het feit dat zij het zó druk hebben met hun arbeidszame leven, dat zij nauwelijks tijd hebben om zich bezig te gaan houden met "het verlaten van de kerk". Zolang zij nog "bij de club" horen, krijgen zij ook nog als vanzelf veel steun en waardering van de eigen geloofsgenoten. Net als bij mensen die bij de één of andere andere organisatie zijn aangesloten, voelt die steun en waardering aan "als een warme deken". En voor mensen die eenmaal door hun werk een goede maatschappelijke positie hebben opgebouwd, is dat gevoel van steun en waardering vaak nog véél groter. Dat gaat soms zó ver dat er bij tijd en wijle van een soort van verering voor hen sprake lijkt te zijn. Na het verlaten van de organisatie waarbij men is aangesloten geweest, zal men ook dat warme ondersteunende gevoel grotendeels kwijt gaan raken.

Een andere reden voor mensen om de kerkelijk organisatie niet "de rug toe te keren" is vanzelfsprekend gelegen in de gezelligheid die het behoren tot die organisatie met zich meebrengt. Dat is een punt wat voor mensen over het algemeen als erg belangrijk wordt beschouwd. Binnen de kerkelijke organisatie weet men ook maar ál te goed dat dát over het algemeen een reden voor mensen is om bij die organisatie te blijven aangesloten. Door het organiseren van allerlei leuke festiviteiten, bevordert men die verbindende factor ook heel doelbewust. Binnen iedere geloofsgemeenschap wordt aan dat aspect van het "geloofsgebeuren" vanouds al opmerkelijk veel aandacht besteed. Het gezelligheidsaspect is dus binnen de kerkelijke gemeenschap altijd sterk bevorderd. Om er voor te kiezen de kerk te verlaten, keert men ook dat gezelligheidsaspect duidelijk de rug toe.

Nog een andere reden voor mensen om de kerkelijk organisatie niet "de rug toe te keren", ondanks hun cognitieve aversie ervan, is dat mensen in hun volwassen levensperiode vaak niet de tijd nemen voor contemplatie. Het betekent óók nogal wat, dat zij op zeker moment afstand zouden moeten gaan nemen van alle "zekerheden" die zij tot op dat moment mochten hebben gehad. Het afstand nemen van die vermeende zekerheden houdt ook in dat zij voor zichzelf zullen moeten erkennen dat zij in de periode die daaraan vooraf ging, niet goed hebben nagedacht over de verschillende redenen die henzelf tot het "geloof" hebben doen aanzetten.

Een andere, en niet te onderschatten gewichtige reden om de kerkelijk organisatie niet "de rug toe te keren", is het verlies van het geloof in een nabestaan. Een verlies dat men door de eigen twijfel aan "het geloof" over zich afroept. Het kinderlijk aandoende persoonlijke geloof in een voortbestaan na de dood, komt immers enorm op losse schroeven te staan zodra men het "geloof" in twijfel trekt. Het maakt het er wat dat betreft ook niet direct gemakkelijker op dat men toevalligerwijs met een goed stel hersenen op aarde is gezet. Dit omdat men daardoor het probleem, waarvoor men door het verlaten van de kerk komt te staan, nog veel helderder voor ogen ziet.

Voor een andere groep mensen is de reden om de kerkelijk organisatie niet "de rug toe te keren", beslist ook gelegen in het vertrouwen wat zij hebben opgebouwd in het inzicht in deze materie van hun kerkelijke leiders. "Als het hele geloof in een nabestaan door de voornoemde twijfel immers "op losse schroeven" komt te staan, moeten ook kerkelijke leiders het faliekant mis hebben. En dat komt die mensen dan in eerste instantie vaak nog als hoogst onwaarschijnlijk voor. "De dominee zal het toch warempel wel weten", is een zeer courante uitspraak die in dit soort gevallen van twijfel, in kringen van argeloze mensen, nogal eens wordt gebezigd. Zij vergeten daarbij, dat ook die "kerkelijke leiders" met hun aannames, figuurlijk gesproken, in een cocon zitten. Een cocon van gedachtespinsels over een voortbestaan na de dood. Het opvallende aan die cocon van gedachtespinsels, waarop hun mening is gestoeld, is dat dit niet van henzelf afkomstig is, maar van andere mensen. Het is hun dus aangepraat! En met die mensen die hun dat hebben aangepraat, is datzelfde gebeurd. Dat betekent dat in de lange keten van het overbrengen van het geloof, van de ene mens op de andere mens, nergens sprake zou zijn van eigen (ofwel orginele) geloofservaringen.

Het grote probleem aan het afstand nemen van het "geloof", is beslist ook dat men er door in een soort bestaanscrisis terecht komt. Een crisis die te maken heeft met het doel van het bestaan. En met de onvermijdelijkheid van de dood! Het kwijtraken van het geloof in een nabestaan, zoals dat binnen het geloof van jongs af aan bij mensen wordt opgebouwd, is namelijk nogal confronterend. Daar komt bij dat men ook het geloof in de oprechte bedoelingen van andere mensen wat dat betreft kwijtraakt. Men blijkt dan immers reeds heel lang in meerdere of mindere mate te zijn voorgelogen. Er is dan ook heel veel moed voor nodig om die stap te maken. Namelijk de stap waarmee men afstand neemt van de ingeprente ideeën over een voortbestaan na de dood. Deze levenservaring is min of meer van dezelfde orde als de levenservaring die men opdoet wanneer men tegen een scheiding van de echtgenoot/echtgenote oploopt. De levenservaring die men opdoet bij het afstand nemen van "het geloof", zal echter nog veel confronterender zijn voor een bepaalde persoon dan bijvoorbeeld het afstand nemen, bij een scheiding, van de eens zo liefhebbende echtgenoot/echtgenote. Veel confronterender voor een bepaalde persoon dus dan het afscheid nemen van een levenspartner, die ook vaak nog eens lange tijd een grote steun en toeverlaat voor die persoon zal zijn geweest.